Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6038

Datum uitspraak2007-08-08
Datum gepubliceerd2007-10-19
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers217042/HA ZA 04-1428
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ladingschadevordering jegens slotcharterer na brand op ms. Hanjin Pennsylvania; Chinees recht; brandexceptie; geen onzeewaardigheid.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 217042/HA ZA 04-1428 Uitspraak: 8 augustus 2007 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: 1. de naamloze vennootschap SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ ERASMUS N.V., gevestigd te Rotterdam, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HIT TRADING B.V., gevestigd te Lelystad, eiseressen in conventie, verweersters in voorwaardelijke reconventie, procureur mr N. Lagerweij, advocaat mr R.P.M. van Leeuwen (Amsterdam), - tegen - de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging SINOTRANS CONTAINER LINES CO. LTD., gevestigd te Shanghai, China, mede gevestigd te Shenzhen, China, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr E.A. Bik, advocaat mr M.M. van Leeuwen. Partijen worden hierna aangeduid als "Erasmus", "HIT" en "Sinotrans". 1. Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 11 november 2003; - conclusie van antwoord in conventie (tevens conclusie van eis in reconventie); - vonnissen van deze rechtbank d.d. 23 februari 2005 en 15 februari 2006 in het exhibitie-incident en de daaraan ten grondslag liggende stukken; - conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie; - conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie; - conclusie van dupliek (abusievelijk aangeduid als conclusie van antwoord) in voorwaardelijke reconventie, met producties. 2. De vaststaande feiten in conventie en in reconventie Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 Blijkens een schoon cognossement, gedateerd 1 november 2002 te Guangzhou, China, heeft Sinotrans een 20' container (GESU 236486-0) beladen met keukengerei in dozen in ontvangst genomen ten vervoer van Chi Wan, China naar Rotterdam met het ms. Hanjin Pennsylvania. 2.2 Tijdens de zeereis aan boord van de Hanjin Pennsylvania hebben explosies plaatsgevonden en heeft brand gewoed. De container met lading is toen geheel verloren gegaan. De waarde van de lading (C&F Rotterdam) bedroeg USD 12.960. 2.3 HIT was als recht- en regelmatig cognossementhouder jegens Sinotrans als vervoerder gerechtigd tot aflevering van de lading. Erasmus is door uitkering onder verzekeringsovereenkomst gesubrogeerd in de rechten van HIT. 3. De vordering in conventie De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Sinotrans te veroordelen aan Erasmus, subsidiair aan HIT te betalen USD 12.960,-, althans het equivalent daarvan in Nederlands geld, met rente en kosten. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben Erasmus en HIT aan de vordering - kort en zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat Sinotrans als vervoerder onder het cognossement aansprakelijk is voor de schade. 4. Het verweer in conventie Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Erasmus en HIT hoofdelijk in de kosten van het geding. Sinotrans heeft daartoe aangevoerd dat zij niet aansprakelijk is nu de schade is veroorzaakt door brand. 5. De vordering in voorwaardelijke reconventie De vordering luidt - verkort weergegeven - om, als de vordering in conventie wordt afgewezen, bij vonnis voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Erasmus en HIT te veroordelen aan Sinotrans een schadeloosstelling te betalen op te maken bij staat met kostenveroordeling. Aan deze vordering heeft Sinotrans naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven ten grondslag gelegd dat, indien de vordering in conventie wordt afgewezen, Erasmus en HIT behalve de kosten van de procedure de kosten dienen te betalen die Sinotrans redelijkerwijs heeft gemaakt buiten de procedure om, conform het toepasselijke Chinese recht. 6. Het verweer in reconventie Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens. van Sinotrans in de kosten van het geding. Naast hetgeen Erasmus en HIT in conventie hebben betoogd, hebben zij gemotiveerd betwist dat zij voor die kosten aansprakelijk zouden zijn. 7. De beoordeling in conventie 7.1 De vordering is gebaseerd op de vervoerovereenkomst neergelegd in het cognossement. Daarin (cl. 2) is bepaald dat het wordt beheerst door Chinees recht. Tevens zijn de cognossementsbepalingen van toepassing. China is geen partij bij de H(V)R (afgezien van Hong Kong en Macao). 7.2 Sinotrans beroept zich op de brandexceptie die is vermeld in cl. 13 van het cognossement en in art. 51 lid 1 aanhef en onder (2) van de Chinese Maritime Code 1993 (hierna: CMC), welke laatste bepaling inhoudelijk overeenkomt met art. IV lid 2 onder b HVR. Aansprakelijkheid voor verlies of schade ontstaan of voortvloeiend uit brand wordt daardoor uitgesloten, tenzij de brand is veroorzaakt door "actual fault of the carrier". Voorzover in cl. 13 tevens een verdergaande uitsluiting van aansprakelijkheid is opgenomen, is deze niet van belang omdat daarop geen beroep wordt gedaan. 7.3 Erasmus en HIT betwisten dat de bewuste container met lading verloren is gegaan door brand, althans dat brand als relevante oorzaak van het verlies heeft te gelden. Zij voeren aan dat Sinotrans niettemin aansprakelijk is, omdat de achterliggende oorzaak van de brand is gelegen in een onvoldoende zorg voor de zeewaardigheid van het schip vóór en bij de aanvang van de reis en omdat sprake was van een persoonlijke tekortkoming van Sinotrans, waarbij telkens onder het handelen en nalaten van Sinotrans mede moeten worden begrepen het handelen en nalaten van de door haar ter uitvoering van de vervoerovereenkomst ingeschakelde hulppersonen, te weten Hanjin Shipping Co. Ltd., de tijdbevrachter van het schip met wie Sinotrans een slotcharter had afgesloten en Reederei F. Laeisz GmbH, de eigenaar van het schip. 7.4 Art. 47 CMC komt nagenoeg overeen met art. III lid 1 HVR en bepaalt dat de vervoerder vóór en bij de aanvang van de reis redelijke zorg (due diligence) dient aan te wenden voor de zeewaardigheid van het schip in ruime zin. In de CMC is art. IV lid 1 HVR niet overgenomen, wel - in art. 51 lid 1 CMC - de ontheffingsgronden van art. IV lid 2 HVR. Uit art. 51 lid 2 CMC maakt de rechtbank op dat bij de brandexceptie op de wederpartij van de vervoerder de bewijslast rust dat de brand is veroorzaakt door de persoonlijke schuld (actual fault) van de vervoerder. Art. 54 CMC bepaalt dat indien verlies, schade of vertraging het gevolg is van oorzaken ten aanzien waarvan de vervoerder niet gerechtigd is tot ontheffing van aansprakelijkheid, tezamen met een andere oorzaak, de vervoerder slechts aansprakelijk is voor zover het verlies, de schade of de vertraging kan worden toegeschreven aan de oorzaken ten aanzien waarvan de vervoerder niet gerechtigd is tot ontheffing van aansprakelijkheid; de vervoerder draagt de bewijslast ten aanzien van het verlies, de schade of de vertraging als gevolg van de andere oorzaak. Ingevolge art. 60 lid 1 CMC is de contractuele vervoerder die het vervoer geheel of ten dele toevertrouwt aan een andere, feitelijke vervoerder verantwoordelijk voor het handelen of nalaten van de feitelijke vervoerder (of degene aan wie deze het vervoer weer heeft toevertrouwd; art. 42 onder 2 CMC) bij de uitvoering van het vervoer. 7.5 Als vaststaand kan worden aangenomen dat zich op 11 november 2002 op de Hanjin Pennsylvania een explosie heeft voorgedaan in ruim 4, dat daarna brand is uitgebroken, dat op 14 en/of 15 november 2002 één of meer nog zwaardere explosies plaatsvonden in ruim 6, met daarin de bays 45-51, dat ook in ruim 6 brand heeft gewoed en dat de bewuste container, die was gestuwd in het midden van ruim 6 (op positie 49.01.06), verloren is gegaan als rechtstreeks gevolg van een explosie in ruim 6. Tevens kan uit de overgelegde stukken - waaronder een verklaring van kapitein [X] onder meer over een grote explosie met een verticale vuurbal bij bay 50 en een foto die kennelijk is genomen ten tijde van een explosie in ruim 6 - worden opgemaakt dat de explosies in ruim 6 gepaard gingen met vuur en vuurballen. Uit één en ander volgt dat deze container met lading verloren is gegaan als gevolg van brand in de zin van de brandexceptie. 7.6 Erasmus en HIT voeren aan - naar de rechtbank hun stellingen begrijpt en samenvat - (a) dat de explosies moeten zijn teweeggebracht door gevaarlijke lading in containers in de ruimen 4 en 6, (b) dat - voorzover bekend - zich in die ruimen geen containers bevonden waarvan de opgegeven inhoud viel onder een IMDG-classificatie, zodat de IMDG-regels voor het verpakken en stuwen daarvan ook niet werden toegepast en (c) dat uit de omstandigheid dat deze gevaarlijke lading, zonder enige aanwijsbare van buiten komende oorzaak, is geëxplodeerd, volgt dat het schip onzeewaardig was; de vervoerder moet zorgen dat hij bekend is met de gevaarlijke aard en eigenschappen van de lading en moet dan de daarvoor geldende regels toepassen; de bewijslast dat door Sinotrans en haar hulppersonen voldoende zorg voor de zeewaardigheid is betracht ligt bij Sinotrans; overigens staat voldoende vast dat sprake is van onvoldoende redelijke zorg voor de zeewaardigheid en "actual fault" van Sinotrans of degenen voor wie zij verantwoordelijk was. 7.7 Niet is gesteld of gebleken dat één van de door Sinotrans als slotcharterer op het schip vervoerde containers iets uitstaande had met het ontstaan van de explosies en de branden aan boord. Aan te nemen valt dat de explosies zijn veroorzaakt door de inhoud van andere containers, zonder een oorzaak buiten boord. Het lijkt goed mogelijk dat die lading in die andere containers gevaarlijke lading was, waarop de IMDG-regels van toepassing waren doch die niet als zodanig bij de vervoerder was aangemeld. Dat dit werkelijk het geval was, is evenwel niet komen vast te staan. Blijkbaar werd zowel in ruim 4 als in ruim 6 (op positie 45.08.02) een container vervoerd waarvan de lading was opgegeven als "magnesium base" en "magnesium based desulphurition harmonised blend". Deze lading is door één expert (dr E. Mullen), op basis van zeer summiere gegevens, aangewezen als mogelijke bron van de explosies. Deze expert vermeldt echter dat de genoemde omschrijvingen "do not describe an IMDG Dangerous Good and would not necessarily be recognised as such by Hanjin as the carrier." Volgens kapitein Eckardt had het schip in totaal 3.509 TEU aan containers aan boord. 7.8 De rechtbank verwerpt de opvatting van Erasmus en HIT dat uit de voorhanden gegevens moet worden afgeleid dat het schip onzeewaardig was, dat dit kan worden toegeschreven aan een gebrek aan redelijke zorg daarvoor en dat hierdoor het verlies van de bewuste container is ontstaan. Indien al zou kunnen worden geoordeeld dat het aan boord nemen van containers met een lading die een explosie of brand kan veroorzaken het schip onzeewaardig maakt - de rechtbank laat dit in het midden - in het onderhavige geval moet worden aangenomen dat Sinotrans en Hanjin hebben voldaan aan hun zorgverplichting ten aanzien van de zeewaardigheid, nu er in het geheel geen concrete aanwijzingen zijn dat Sinotrans of Hanjin is tekortgeschoten ten aanzien van het (mogelijk) gevaarlijke karakter van de inhoud van de containers die aan boord van het schip ten vervoer werden ontvangen en daar werden gestuwd. Er zijn voorts geen voldoende duidelijk bepaalde feiten gesteld die, indien bewezen, zouden moeten leiden tot het oordeel dat Sinotrans of degene voor wie zij mede verantwoordelijk kan worden geacht is tekortgekomen in de redelijke zorg voor de zeewaardigheid. Evenmin blijkt dat sprake is van persoonlijke schuld van Sinotrans aan de explosies en de brand, noch zijn daarvoor toereikende feiten gesteld. 7.9 Uit het voorgaande volgt dat Sinotrans zich ter afwering van aansprakelijkheid kan beroepen op de brandexceptie en dat de vordering van Erasmus en HIT niet kan slagen. 8. De beoordeling in voorwaardelijke reconventie 8.1 Nu de vordering in conventie zal worden afgewezen, komt de reconventionele vordering aan de orde. 8.2 Bij deze vordering gaat het om een schadeloosstelling voor de kosten die Sinotrans stelt te hebben moeten maken buiten de onderhavige procedure, in het bijzonder de kosten van het vergaren van documenten en de werkelijke kosten van rechtsbijstand in andere jurisdicties, waarmee kennelijk wordt bedoeld dat Sinotrans zich, als Chinese vervoerder met een Engelse verzekeraar, mede heeft laten adviseren door een advocaat in Engeland. 8.3 Sinotrans heeft niet aangegeven waarom op deze vordering Chinees recht van toepassing zou zijn en hoe de betreffende bepalingen van Chinees recht luiden. Het door Erasmus en HIT in rechte aanspreken van Sinotrans kan, ook nu deze vordering niet slaagt, op zichzelf niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Ingevolge de voor de onderhavige procedure voor de Nederlandse rechter geldende artt. 237 ev. Rv wordt de partij die in het ongelijk wordt gesteld in de proceskosten veroordeeld, waarbij het procureurssalaris (de kosten van de voor de winnende partij optredende advocaat) door de rechter in de regel wordt begroot volgens een forfaitair tarief, terwijl terzake van verrichtingen waarvoor deze kosten een vergoeding plegen in te sluiten - zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak - geen aparte vergoeding kan worden gevorderd. 8.4 Ondanks gemotiveerd verweer van Erasmus en HIT heeft Sinotrans geen buitengewone redenen aangevoerd waarom in dit geval zou moeten worden afgeweken van het forfaitaire tarief. Niet blijkt dat de kosten van het verzamelen van documenten ten behoeve van deze procedure kunnen worden beschouwd als nodeloos veroorzaakt. Evenmin heeft Sinotrans duidelijk gemaakt waarom zij, buiten de regeling voor de proceskosten, aanspraak zou hebben op vergoeding van buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand die zij zou hebben moeten maken om zich tegen de vordering van Erasmus en HIT te verweren. De vordering van Sinotrans is derhalve niet toewijsbaar. 9. De beslissing De rechtbank, in conventie ontzegt de vordering; veroordeelt Erasmus en HIT in de kosten van het geding, de kosten van het incident daaronder begrepen, tot op deze uitspraak aan de zijde van Sinotrans begroot op € 288,- aan vast recht en op € 2.260,- aan salaris van de procureur; verklaart het vonnis wat betreft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad; in reconventie ontzegt de vordering; veroordeelt Sinotrans in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Sinotrans begroot op nihil aan verschotten en op € 452,- aan salaris van de procureur. Dit vonnis is gewezen door mr Van Zelm van Eldik. Uitgesproken in het openbaar. 10.